Grote - of Sint Nicolaaskerk

Kerkgebouw

De Grote- of Sint Nicolaakserk die, sinds de Sint. Lievensmonsterkerk te Zierikzee in 1842 na de brand in 1832 werd afgebroken, de grootste kerk van Schouwen-Duiveland is, dateert in zijn huidige vorm uit het begin van de 16de eeuw. De oorsprong wordt gevormd door een omstreeks 1325 gebouwd schip met een nog ouder koor. Rond 1400 werd tegen het schip een groot nieuw koor en transept gebouwd.

In de loop van de 16de eeuw werden een zuidbeuk en later een noordbeuk gebouwd. Het dak van het oude schip werd hergebruikt en omhoog gebracht. Het gebouw is thans een drie-beukige pseudo-basiliek met dwarsschip en koor. In 1576 kwam de kerk in gebruik bij de Hervormden.

Belangrijke restauraties van de kerk vonden plaats in 1883-1893, 1956-1967 en 1991-1994. 

Het eerste orgel

Op de kas van het orgel dat zich nog steeds in de Grote- of Sint Nicolaaskerk te Brouwershaven bevindt, heeft volgens het uit 1753 daterende "De Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, vervolgende de beschryving van Zeeland" het jaartal 1557 op het orgel gestaan. Dit stond vermoedelijk op de sindsdien verdwenen orgelluiken. Het is zeer aannemelijk, dat dit jaartal het bouwjaar van het orgel is. Documenten, die dit bevestigen, ontbreken maar het waren naar alle waarschijnlijkheid de orgelbouwers Hendrik en Nicolaas Niehoff uit 's-Hertogenbosch, die dit orgel voor deze kerk bouwden. Niet lang tevoren, in 1549, hadden zij een orgel voltooid voor de Grote Kerk van Zierikzee en voor 1553 voltooiden zij een orgel voor de Grote Kerk te Schiedam. Ook waren zij van 1553 tot 1555 werkzaam geweest in Bergen op Zoom en  later, van 1556 tot 1563, in Brielle. De thans nog steeds bestaande kas van het orgel te Brouwershaven, welke grote gelijkenis vertoont met die te Schiedam en voor wat betreft ornamentiek met die te Abcoude, wordt daarom toegeschreven aan de schrijnwerker Adriaan Schalken, met wie de Niehoffs samenwerkten. De oorspronkelijk dispositie van het Niehoff-orgel is niet bekend. Waarschijnlijk had het een klavieromvang van Contra-F (het Rugwerk vanaf F) tot g2, a2.

Het orgel heeft slechts korte tijd na de bouw gefunctioneerd. In 1576 ging de stad definitief over naar de Oranjegezinden. Het orgel moest van toen af aan zwijgen. Omstreeks 1589 moet het orgel weer in gebruik zijn genomen omdat er toen weer een organist werd benoemd en herstelwerkzaamheden aan het orgel werden uitgevoerd. Ook in latere jaren vonden diverse werkzaamheden aan het instrument plaats welke werden uitgevoerd door uiteenlopende orgelbouwers of reparateurs, waarbij al dan niet ingrijpende wijzigingen werden aangebracht. In 1744 werd wegens de slechte toestand van het kerkdak een beschermende kap boven het orgel aangebracht. De luiken, die het instrument getuige de nog aanwezige scharnieren oorspronkelijk had, zijn waarschijnlijk in 1746 weggenomen. De dispositie van het Niehoff-orgel vanaf 1879 was:

Hoofdwerk: prestant 16, prestant 8 b/d, bourdon 8, octaaf 4, fluit 4, quint 3, octaaf 2, mixtuur IV, sesquialter II, trompet 16

Rugwerk: prestant 8, prestant 8 disc, holpijp 8, octaaf 4, roerfluit 4, flageolet 1 1/3, tertiaan, cornet IVd

Pedaal: aangehangen

Overige gegevens:

Manuaalomvang: C-f’’’

Pedaalomvang: F-a,b

Stemming: ?

Toonhoogte: a’ = ? Hz

Tractuur: mechanische sleepladen? 

In 1891 rukte een zware storm het dak van het tegen de westmuur aangebouwde orgelhuis, waardoor de daarin ondergebrachte balgen onbruikbaar werden en het orgel onbespeelbaar werd.

In 1892 werd op voorstel van de Rijksbouwmeester Cuypers de kas met frontpijpen voor f 1.500 gekocht door het toenmalige Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst (thans het Rijksmuseum) te Amsterdam teneinde het te behoeden voor verdere ondergang. De opbrengst van deze transactie wilden de kerkvoogden bestemmen voor de toen aan de gang zijnde kerkrestauratie, welke door de storm van 1891 tegenslag had opgelopen. Helaas werd bij de demontage van het orgel het binnenwerk ervan gesloopt. De frontpijpen bleven bewaard. 

Het tweede orgel

Op initiatief van een aantal gemeenteleden onder leiding van notaris J. van der Bent, die zich fel tegen de verkoop van het orgel had verzet, werd de orgelkas al in 1901 op basis van bruikleen door het Rijksmuseum weer afgestaan en teruggeplaatst. Kort daarna bouwde de orgelbouwer Maarschalkerweerd te Utrecht in deze kas een nieuw pneumatisch instrument. De speeltafel stond tegen de lege rugwerkkas aan.

Dit instrument werd in 1928 hersteld door de fa. Standaart te Schiedam. De dispositie was als volgt:

Manuaal 1: bourdon 16, prestant 8, octaaf 4, doublet 3/2, cornet Vd, trompet 8

Manuaal 2: holpijp 8, gamba 8, flute dolce 4

Pedaal: subbas 16 - transmissie

Overige gegevens:

Manuaalomvang: C-f’’’

Pedaalomvang: C-d'

Stemming: evenredig zwevend

Toonhoogte: a’ = 440 Hz

Tractuur: pneumatische kegelladen 

Na de Watersnoodramp in 1953 werd dit instrument afgekeurd in verband met de invloed van het zoute water en de vochtige atmosfeer in het gebouw. Bij het begin van de kerkrestauratie in 1958 werd het instrument gedemonteerd. Kas en frontpijpen werden bij de Gebr. Van Vulpen opgeslagen. Het overige pijpwerk is waarschijnlijk gesloopt. 

Huidig orgel

Nadat in 1963 met het oog op de voorgenomen restauratie het eigendom van de Niehoff-orgelkas met frontpijpen in de Grote- of Sint Nioclaaskerk te Brouwershaven door tussenkomst van de Dienst der Domeinen om niet door de Staat aan de Hervormde Gemeente van Brouwershaven was overgedragen kreeg de Gebr. Van Vulpen opdracht een geheel nieuw orgel in de hoofdwerkkas te bouwen. Dit werd mogelijk dankzij door het Rampenfonds beschikbaar gestelde gelden in verband met de tijdens de Watersnoodramp van 1953 geleden schade. Helaas bleken de tinnen frontpijpen van Niehoff in de tussenvelden van het hoofdwerk niet meer te herstellen te zijn. Kerk en orgel werden op 4 september 1968 in gebruik genomen. Na de ramp van 1953 stelde het Rampenfonds een schadevergoeding van ƒ 50.000 beschikbaar. In 1968 was dit bedrag slechts toereikend voor de bouw van het hoofdwerk. De bouw van het rugwerk kon om deze reden pas later plaatsvinden.

Oorspronkelijke was in plaats van de Scherp een Trompet 16' op het Hoofdwerk gepland doch door gebrek aan ruimte, mede omdat men de mensuren van het binnenpijwerk wilde afstemmen op die van de oude frontpijpen, heeft men hiervan afgezien.

In het front van het Hoofdwerk staan de pijpen van de Prestant 16' (vanaf F, G, A omdat dit register oorspronkelijk als 12'-register was gedisponeerd zonder Fis en Gis). De pijpen in de middentoren en in de zijvelden dateren hoogstwaarschijnlijk uit 1557 en zijn van tin. C-E zijn gedekt en Fis en Gis zijn open houten pijpen en dateren van 1968.

De Prestant 8' van het Rugwerk bestaat vanaf F uit pijpwerk van latere tijd dan 1557; de oudere pijpen zijn van lood. De C-E van deze Prestant zijn gecombineerd met de Holpijp. De Sesquialter loopt vanaf C.

De roze kleur waarin de kas thans is geschilderd kan niet als oorspronkelijk worden beschouwd voor deze 16de-eeuwse kas. In die tijd waren primaire kleuren zoals rood, blauw, goud en dergelijke gebruikelijk; pasteltinten zoals die op het Brouwse orgel dateren uit de 18de eeuw. De huidige verflaag is een reconstructie van de kleur, die waarschijnlijk in 1746 is aangebracht en waarvan tijdens de restauratie in de jaren 60 resten op de kas werden aangetroffen. Sinds het begin van deze eeuw was de eikenhouten kas van verf ontdaan en met bijenwas geïmpregneerd. In 1980 kon het rugwerk worden voltooid, eveneens door de Gebr. Van Vulpen te Utrecht. De dispositie was toen:

Hoofdwerk: prestant 16, prestant 8, roerfluit 8, octaaf 4, spitsfluit 4, quint 3, octaaf 2, mixtuur V-VI, scherp IV, trompet 8, I/II

Rugwerk: prestant 8, holpijp 8, octaaf 4, fluit 4, octaaf 2, woudfluit 2, sesquialter II, scherp IV, vox humana 8, tremulant

Pedaal: aangehangen (P/I, P/II)

Overige gegevens:

Manuaalomvang: C-f’’’

Pedaalomvang: C-d'

Stemming: evenredig zwevend

Toonhoogte: a’ = 440 Hz

Tractuur: mechanische sleepladen