Orgelbouw in Zeeland
Het Deakens/Marcussen-orgel (1643/1970) in de Grote- of Maria Magdalenakerk te Goes.
De geschiedenis van het orgel in zijn algemeen gaat terug tot ca. 300 na
Christus. Echter voor de provincie Zeeland beperken we ons tot aan het begin van
de 15e eeuw. Hier vinden we namelijk de oudste vermelding van
orgelbouw in Zeeuwse kerken, te weten in de Sint Willibrordusbasiliek te Hulst.
In 1457 werd door een zekere Jacob de Hont een nieuw orgel geleverd waarbij een
orgel in Axel als voorbeeld diende. Organistenbenoemingen in onder meer
Middelburg, Veere en Goes duiden ook op Zeeuws orgelgebruik in de 15e
eeuw. Complete orgels uit deze periode zijn niet bewaard gebleven, maar wel is
er nog altijd pijpwerk uit deze periode te horen.
Een bijzonder exemplaar in het Zeeuwse orgelbestand dat nog aanwezig is, is -
hoewel niet voor een Zeeuwse kerk gebouwd - het Gerritsz-orgel
(1479) in de
Koorkerk te Middelburg.
Dit orgel is afkomstig uit de Nicolaïkerk te Utrecht en hangt sinds 1956 in
Middelburg. Het pijpwerk ligt opgeslagen maar zal mogelijk binnen
enkele jaren gebruikt gaan worden voor reconstructie van het orgel. Dit zal dan
vermoedelijk
uit Zeeland verdwijnen en weer naar de Nicolaïkerk in Utrecht gaan. Het
is nog niet bekend welke orgelbouwer dit werk gaat uitvoeren. Voor het
Gerritsz-orgel in de
plaats komt in Middelburg misschien een orgelkas uit circa 1550, dat tot 1888 in de voormalig
Hervormde Kerk in Harenkarspel heeft gestaan en sindsdien in het Rijksmuseum in
Amsterdam is opgeslagen. Zeeland kan dan geen aanspraak meer maken op het bezit
van een van de oudste orgelkassen van Europa, maar de vervangende kas blijft wel
de oudste orgelkas die in de provincie te vinden is.
Overigens is
het meubel een fraai voorbeeld van gotische bouwstijl, waarbij het front
oorspronkelijk geheel vlak was en er zeer gedetailleerde ornamenten zijn
aangebracht onder het front volgens streng geometrische vormen. Ook de pinakels
die dit fraaie meubel bekronen, zijn hier een voorbeeld van. Het rugwerk (1547)
van het Gerritsz-orgel is in renaissance-vormen uitgevoerd, evenals de kas van
het Niehoff-orgel in de
Grote- of Sint Nicolaaskerk te Brouwershaven,
waarbij elementen uit de klassieke bouwkunst de inspiratiebron vormden. In dit
orgel bevindt zich het
oudste pijpwerk
van Zeeland. Dit orgel werd in 1557 gebouwd en is
in 1968 gereconstrueerd door Gebr. Van Vulpen met gebruikmaking van de oude
Prestant 16’ frontpijpen en de oude orgelkas, aangezien de rest van het
oorspronkelijke pijpwerk in de loop der tijd was vervangen.
‘Nieuwe’ orgels waren in deze tijd niet altijd geheel nieuw, ze konden door een
proces van ontwikkeling in de orgelbouw tot stand zijn gekomen. Een interessant
voorbeeld van deze ‘groeiorgels’ is het nog steeds bestaande orgel in de
Grote- of Maria Magdalenakerk in Goes.
Het orgel werd gebouwd in 1643 door William Deakens en van zijn werk resteren
nog de Roerfluit 8’ (oorspronkelijk Roerfluit 4’) van het Rugwerk en de Tolkaan
4’ van het Pedaal. Dit is mogelijk het enige pijpwerk van Deakens dat in
Nederland bewaard is gebleven.
Aan het orgel werd achtereenvolgens gewerkt door J. Cool (waarvan 5 registers
zijn overgebleven), F. Moreau (de Quintadeen 8’op het Rugwerk en de Nachthoorn
2’ op het pedaal resteren nog) en anderen aan
het orgel. In 1970 werd door Marcussen een nieuw orgel gebouwd waarbij
bovengenoemd pijpwerk, daterend uit de periode 1643-1739 werd ingepast. Ook is
de zogenaamde Turkse Kap uit 1739 gehandhaafd.
Het begin van de 18e eeuw
Enkele orgels die in Zeeland gebouwd werden aan het begin van de 18e eeuw
zijn nog wel (vrijwel) origineel behouden gebleven. In deze tijd kregen
uiteenlopende stijlen in de orgelbouw gestalte.
De zogenaamde Hollandse Stijl zien we duidelijk bij
het de kas van het orgel in de
Nieuwe Kerk te Middelburg
en het nog zeer gaaf
bewaard gebleven orgel in de
Evangelisch Lutherse Kerk te Middelburg.
Beide instrumenten werden gebouwd in respectievelijk 1693 en 1707. Eerstgenoemde
instrument werd in 1954 voorzien van een nieuw binnenwerk, waar we later op
terug zullen komen. Het Duyschot-orgel in de
Evangelisch Lutherse Kerk
werd in 1742 voorzien van een rugwerk dat in 1754 belangrijk werd uitgebreid
door J. Müller. In de fronten van deze Duyschot-orgels zien we duidelijk de
barokarchitectuur die zich in de 17e eeuw ontwikkelde, waarbij zuilen als het
ware de hoofdwerkkas dragen, het rugwerk in de balustrade is opgenomen en de kas
wordt bekroond door een gebogen fronton. Veel orgelfronten uit deze periode zijn
classicistisch te noemen, wat betekend dat bepaalde elementen aan de klassieken
zijn ontleend. Kenmerkend aan de dispositie van een orgel uit deze tijd is de
aanwezigheid van een Cornet en bij grotere orgels de combinatie Baarpijp 8',
Quintadeen 8' en Vox Humana 8' op het bovenwerk.
Tegenover deze Hollandse Stijl stond in het noorden van ons land
het Noord-Duitse orgel, waarbij de horizontale lijnen in de fronten een
belangrijke plaats innamen, in tegenstelling tot orgels uit de Hollandse School,
waar juist veelvuldig verticale lijnen werden toegepast. Orgels uit deze fase in de orgelbouw zijn niet in
Zeeland te vinden, maar als voorbeeld noemen we hier het Schnitger-orgel (1725)
in de
Grote- of St. Laurenskerk te Alkmaar
en het orgel in de
Bovenkerk te Kampen, gebouwd door orgelmaker Hinsz in 1741. Zeer veel orgels
uit deze periode zijn te vinden in de provincie Groningen.
De tweede helft van de 18e eeuw: huisorgelcultuur
In de tweede helft van de 18e eeuw kwamen de huisorgels in zwang. Er wordt
een onderscheidt gemaakt tussen kabinet- bureau- en secretaire-orgels. Ze werden
gemaakt voor vermogende lieden en het komt nogal eens voor dat ze in later jaren
zijn verkocht of geschonken aan dorpskerken, die sinds de Reformatie rond 1572 geen orgels meer in kerken bezaten. Nadat in de 18e eeuw gaandeweg het
orgel weer in de kerk werd toegelaten, werden vaak de kleine kerken pas aan het
einde van de 19e eeuw voorzien van een orgel. Voormalige huisorgels waren
betaalbaar voor kleine gemeenten en door indien nodig de winddruk op te voeren
en zodoende het volume te laten toenemen, werden ze geschikt gemaakt om de
kerkruimte te kunnen vullen met hun klank.
A.J. Gierveld stelt dat de Zeeuwse huisorgels in de 18e eeuw een eigen bouwstijl
hadden, die gekenmerkt werd door een orgelbekroning van David met zijn harp,
geflankeerd door twee engelen die de viool en de fluit bespelen. Daarnaast zijn
deze orgels soms van vleugeldeuren voorzien, de middentoren is meestal hoger
geplaatst zodat er ruimte is voor de muzieklessenaar en de kas is vaak van
eikenhout. Meestal is er een aangehangen pedaal van 1 octaaf aanwezig en bevindt
zich in de dispositie een Cornet III sterk discant.
Hoewel van origine geen Zeeuwse bouwer, zien we enkele van deze kenmerken
terug in orgels van Thomas Weidtman uit het Duitse Ratingen. We denken aan het Weidtman-orgel dat sinds 1906 in de
Odulphuskerk te Meliskerke
staat. Samen met zijn zoon Peter bouwde
Thomas diverse huisorgels
voor welgestelde burgers in de omgeving van Middelburg en
Vlissingen, aangezien zij
regelmatig in de Middelburgse Courant adverteerden. Een tweede huisorgel staat
tegenwoordig in de
Gereformeerde Gemeente te Nieuwdorp. Weidtman bouwde
buiten Zeeland eveneens kerkorgels waarvan een exemplaar uit de 18e eeuw sinds 1868 in de
Michaëlskerk in Koudekerke staat en een exemplaar van voor 1680 in de
Catharinakerk in Zoutelande. Het is niet onmogelijk dat de orgelbouwers
Weidtman met hun bouwstijl invloed uitoefenden op Zeeuwse orgelbouwers zoals Ludovicus de Backer te Middelburg.
De Backer, vanaf circa 1746 tot zijn dood in 1759
woonachtig in Middelburg, heeft diverse huisorgels gebouwd. Mogelijk was het
orgel in de
Dorpskerk in Arnemuiden, geschonken door de Middelburgse
regent Daniël Rademacher, van zijn hand. Het is sinds 1941 spoorloos verdwenen,
waarschijnlijk afgebroken, evenals het De Backer-orgel uit circa 1759 in de
Rooms Katholieke Kerk in IJzendijke dat rond 1900 wordt gesloopt. Naast
Oirschot en Antwerpen staat er nog een vrijwel zeker aan hem of een van zijn
leerlingen toe te schrijven
huisorgel in de
Torenkerk in Gapinge, gebouwd vlak voor zijn dood in
1759. Het werd in 1873 in de
Dorpskerk in Oostkapelle geplaatst en
toen daar in 1903 een 'eigentijds' orgel kwam, werd het De Backer-orgel
verkocht aan de Hervormde Gemeente in
Gapinge. Hier voldoet het - zeker
sinds een restauratie in 1985 - uitstekend!
Detail
van het Van der Weele-orgel (1832) in het Stadhuis te Veere.
Een andere orgelmaker was
de Middelburgse stadsorgelmaker Frederik van der Weele. Ook hij bouwde
huisorgels, waarvan een exemplaar uit 1820 in het begin van de 20e eeuw in de
Sint Annakerk in Yerseke heeft gestaan en één is eigendom is van het
Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen en staat in het
Stadhuis te Veere. Van der Weele hield zich weinig bezig met bouw van kerkorgels.
Een instrument uit 1793 stond tot de kerkbrand van 1911 in de
Engelse Kerk in Vlissingen.
Een ander Walchers huisorgel in een kerk staat in de
Mozaïekkerk in Gapinge.
Waarschijnlijk bouwde de Goudse orgelmaker H.H. Hess rond 1775 dit huisorgel
dat vanaf 1866 in de
Johanneskerk in Serooskerke stond. Toen daar in
1925 door een legaat de aanschaf van een groter orgel kon worden gefinancierd,
werd het huisorgel naar
Gapinge verkocht.
De Rotterdamse orgelmaker Jean Francois Moreau - bekend van het orgel in de St.
Janskerk in Gouda -, was afkomstig uit Gent, werkte eerst in Rotterdam en
plaatste in 1764 een advertentie in de Middelburgse Courant, waarin hij
meedeelde dat hij zich 'binnen Middelburg in de Vlissingschestraat met der
woon heeft neergezet en voornemens is te blyven'. Hij leverde hierna diverse huisorgels
in Zeeland. Hiervan is één exemplaar, vermoedelijk uit 1740 en waarschijnlijk van vader en/of zoon Moreau, in 1833 aangekocht door de
Doopsgezinde Gemeente in Middelburg. Dit instrument
bleek in later jaren niet aan de gewenste eisen
van de 19e eeuw te
voldoen, zodat met gebruikmaking van Moreau-pijpwerk een nieuw orgel werd
gebouwd, waar we later nog op ingaan.
Een orgel van zoon Johannes Jacobus Moreau
uit circa 1750 is door toedoen van orgelbouwer Künckel in
oktober 1786 in de
Maartenskerk te Baarland terechtgekomen.
De tweede helft van de 18e eeuw: groei van de orgelbouw door
invoering van de orgelbegeleiding
Zoals hierboven al aangegeven, werd in de 18e eeuw het orgel gaandeweg weer in
de kerk geaccepteerd.
Dit is mede te danken geweest aan de invoering van de nieuwe psalmberijming in
1773. Door de toegenomen vraag naar nieuwe instrumenten voor de wat grotere kerken,
groeide het aantal orgelmakers en er ontstond er tevens
een periode met een nieuw orgeltype: het balustrade-orgel met Hoofdwerk en
Bovenwerk. Een voorbeeld is het Hess-orgel (1787) in de
Geerteskerk te Kloetinge,
tevens een van de eerste orgelplaatsingen sinds de reformatie op het eiland Zuid-Beveland.
Het orgelfront is eveneens een fraai voorbeeld van de rococostijl, die in het
derde kwart van de 18e eeuw ontstond. Hierbij kregen versieringen van de
orgelkas een belangrijkere functie en was de meubelkunst minder gebonden aan
strenge regels. Een tweede illustratie hiervan is het Mittenreiter-orgel uit
1778 in de
Evangelisch Lutherse Kerk te Zierikzee.
In de 18e eeuw zijn in Zeeland slechts enkele kleine orgelbouwers
actief, waaronder de Vlissinge orgelbouwer Albertus van Os. Hij hield
zich voornamelijk bezig met de bouw van huisorgels maar bouwde in 1769 voor de
Grote- of St. Jacobskerk in Vlissingen
een orgel met 28
stemmen, verdeeld over 2 klavieren en pedaal. Helaas was het geen orgel met
grote kwaliteiten en in 1911 ging het bij een kerkbrand verloren.
Van Johannes Overbeek uit Middelburg is een orgelkas in de
Dorpskerk te Heinekenszand
behouden gebleven.
Toch werd voor de bouw van grote orgels veelal de opdracht gegeven aan
orgelbouwers uit andere delen van het land, zowel uit zuidelijk gelegen plaatsen
(Gebr. De Rijckere uit Kortrijk in de
Oostkerk in Middelburg, orgelbouwer
Van Peteghem uit Gent in voornamelijk diverse plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen etc.)
als uit Holland (bijvoorbeeld orgelmaker Batz uit Utrecht die in 1770 het orgel
voor de
Grote- of Onze Lievemonsterkerk in Zierikzee bouwde of Steevens uit Den Haag
die in 1761 het orgel in de
Engelse Kerk in Middelburg plaatste.)
Wat front betreft is het De Rijckere-orgel in de Oostkerk in Middelburg een
bijzonder instrument uit deze periode. Het front is namelijk sterk afwijkend als
wat in deze periode als gangbaar wordt aangeduid en wordt het meest uitgesproken
Nederlandse neoclassicistische orgelfront uit de 18e eeuw genoemd. Het is in
1779 ontworpen door de provinciale architect Conrad Kayser, die de blokvorm liet
overheersen bij zowel het hoofd- als rugwerk. De pedaaltorens zijn ondergeschikt
gemaakt aan de rechthoekige hoofdvorm.
19e eeuw: orgelbouwers uit alle windstreken
Door de afwezigheid van grote orgelbouwers in Zeeland, zijn er in de provincie
ook veel orgels uit de 19e eeuw te vinden die gebouwd zijn door
orgelbouwers uit alle delen van het land.
Rond 1870 ging de orgelbouw in Friesland een belangrijke stap voorwaarts. Rond
deze tijd vestigden namelijk zich de orgelmakers L. van Dam en A. van Gruissen
zich in deze provincie. Nadat Van Dam eerst dicht bij het type orgel van A.A.
Hinsz bleef, kwam er jaren later een tweede generatie Van Dam-orgels. Terstmixturen
spelen bij deze instrumenten een grote rol. In 1832 bouwde Van Dam een orgel
voor de Galileërkerk te Leeuwarden en uiteindelijk kwam het instrument in 1951
in de Grote kerk te Tholen terecht. Later zullen we nog op L. van Dam
terugkomen.
Albertus van Gruissen was van origine een Groninger en een belangrijke bouwer uit
de 19e eeuw. Veel instrumenten zijn in het noorden van het land, maar
in de Dorpskerk te Burgh staat een zeer fraai Van Gruissen-orgel uit
1794, oorspronkelijk gebouwd voor de dorpskerk in Ee. Nadat het instrument
tussen 1922 en 1951 in de Hervormde Evangelisatie te Klazienaveen heeft gestaan,
werd het aangekocht door de hervormde gemeente te Burgh.
De Groningse orgelbouwer Petrus van Oeckelen is een duidelijk voorbeeld van een
nieuw soort orgelbouw: de romantiek. Het aantal achtvoetsregisters breidde sterk
uit omdat de oude orgels niet 'deftig' genoeg klonken. Diverse orgelmakers
vervingen het werk van hun voorgangers door eigentijdse instrumenten, afgestemd
op de begeleidingspraktijken van die tijd. Er werden vollere fluiten op het
hoofdwerk gedisponeerd en er kwamen wekere klanken op het nevenwerk, geschikt voor de tussenspelen tussen de regels van de
psalmverzen. Vaak bezat het bovenwerk nog een tweevoetsfluit en een tongwerk.
Een fraai instrument van de hand van Van Oeckelen vinden we in de Rehobothkerk te Tholen. Het orgel werd in 1842 gebouwd voor de Broerenkerk in Groningen en
tussen 1895 en 1982 stond het instrument in de Parklaankerk in dezelfde plaats.
Architect Egbert Reitsma ontwierp in de stijl van de Amsterdamse School wel een
zeer opmerkelijk front voor het instrument, waarbij rechthoekige vormen een
grote rol speelden.
In 2004 is het orgel gereconstrueerd door Orgelbouw Steendam en siert nu het
kerkgebouw te Tholen.
Orgelbouwers uit Duitsland vestigden zich in de 19e eeuw in het
oosten van het land. We moeten hierbij denken aan bouwers zoals R. Knol, J.H.
Holtgrave, C.F. A. Naber en G.H.Quelhorst. Van deze bouwers is geen werk in
Zeeland te vinden, met uitzondering van een Prestant 8’ disc. van Naber op het
rugwerk van het Duyschot-orgel in de
Evangelisch Lutherse Kerk te Middelburg.
De Mixtuur en de Dulciaan 8’ die hij hier ook vermoedelijk plaatste, zijn helaas
verloren gegaan.
Daarentegen zijn er wel 19e eeuwse orgelbouwers uit de provincie Utrecht in
Zeeland.
We denken aan het Meere-orgel (1806) in de Dorpskerk te Poortvliet en het
orgel van H.D. Linsen uit 1855 in de
Kleine Kerk te Veere. Daarnaast is
het Batz-Witte orgel in de
Dorpskerk te Kapelle,
gebouwd in 1866, een goed voorbeeld. Duidelijk is te zien dat hier het
neoclassicisme in de architectuur van orgelfronten langzaam maar zeker
verdwijnt. Men probeerde een nieuw, eigentijds frontontwerp te genereren wat voor
het eerst door orgelbouwer Witte in samenwerking met architect I. Warnsinck in
de Grote kerk in Gorichem werd toegepast. Met kleine wijzigingen werd dit
fronttype op kleine schaal veel toegepast, zoals ook in
Kapelle.
Orgels van Hollandse orgelbouwers zijn onder andere Knipscheer en Flaes, belangrijke
Amsterdamse bouwers. Van hun hand zijn orgels te vinden in respectievelijk de
Gereformeerde Gemeente in Nederland te Nieuwerkerk
en o.a. in de
Dorpskerk te Zonnemaire. Een groter orgel dat Flaes in 1855 bouwde met zijn compagnon
Brünjes staat sinds 1955 in de
Oosterkerk in Goes
maar helaas is de kas en
het front van dit orgel niet meer origineel. Echt grote orgels van Knipscheer
zijn niet in Zeeland te vinden, maar daarentegen wel sinds 1849 in de
Noorderkerk te
Amsterdam,
met 28 stemmen het grootste instrument van zijn hand.
In Zaltbommel werkte
Karolus Marinus van Puffelen die veel dorpsorgels in het rivierengebied bouwde.
Er zijn echter twee orgels in Zeeland te vinden: de
Gereformeerde Gemeente in Nederland in Arnemuiden
(oorspronkelijk in
1872 gebouwd voor de
Dorpskerk te Ritthem)
en de
Dorpskerk te Oost-Souburg
(1874).
De Aeoline 8' van Kam (1854) op het Bakker & Timmenga-orgel (1890) in de Doopsgezinde Kerk te Middelburg.
Rond 1840 begonnen de bouwers Kam & Van der Meulen uit Rotterdam met de bouw van
orgels, waaronder in een aantal gevallen voor Zeeuwse kerken. Een groot exemplaar van hun hand is te vinden in de
Nieuwe
Kerk te
Zierikzee (1848) waarbij het front duidelijk is geïnspireerd door
de zogenaamde rondboogstijl in de bouwkunst. Ook zijn er diverse stemmen van hun hand in het orgel van de
Doopsgezinde Kerk te Middelburg,
waarvan het voorgaande front uit 1850 ook deze elementen bezitte. Zij bouwden namelijk voor de
voormalig Doopsgezinde Kerk in 1850 een nieuw orgel met gebruikmaking
van vijf oude registers van Moreau? uit ca. 1740, een register van F. van der Weele
uit 1833 en de Woudfluit 2’ van Preuninger & Mennes uit 1841. In 1890 heeft het
orgel bij overplaatsing naar het nieuwe kerkgebouw een nieuwe kas gekregen en
werden twee stemmen toegevoegd door de Leeuwarder firma Bakker & Timmenga
(die deze opdracht kregen, gezien het feit dat ze van Doopsgezinde huize waren).
Kam en Van der Meulen disponeerden overigens vanaf 1841 regelmatig een Aeoline
8' als doorslaand tongwerk op zijn orgels, een uitvinding uit Duitsland. In
laatstgenoemd instrument is dit register nog aanwezig; te
Zierikzee
is het verdwenen, evenals in de
Hervormde Elooykerk te Oostburg, waar
kerk en Kam-orgel uit 1860 in 1944 volledig werden verwoest. Een laatste
voorbeeld van Hollandse orgelbouw in de 19e eeuw is het
Vollebrecht-orgel uit 1862 in de
Opstandingskerk te Wissenkerke,
alwaar een orgel van de Brabantse bouwer Vollebregt staat.
Tot slot was een zeer gering aantal orgelbouwers
op zeer bescheiden schaal in Zeeland zelf actief. Van het
werk van Preuninger en Mennes bestaat zoals eerder gezegd de Woudfluit 2’ op het
Bovenwerk van het orgel in de
Doopsgezinde Kerk te Middelburg.
maar een complete orgelkas en diverse stemmen uit 1888 van J.A. Mennes zijn
bewaard gebleven en staan sinds 1982 in de
Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt te Vlissingen
(alhoewel het niet bekend is voor welke kerk dit orgel is gebouwd).
De Gebr. Van Vulpen reconstrueerden het orgel in de jaren '80 van de vorige eeuw en voegden een tweede klavier en
een zelfstandig pedaal toe.
Rond de eeuwwisseling
Een van de orgelbouwers die het langst volgens de traditionele manier van bouwen
werkte, was de derde generatie L. van Dam & Zonen uit Leeuwarden. Diverse van
deze instrumenten zijn gebouwd voor Zeeuwse dorpskerken en een nog geheel
authentiek gebleven orgel uit 1904 vinden we in de
Nicolauskerk te Wolphaartsdijk.
Mogelijk is het orgel met neogotisch front in de
Pelgrimskerk te
Vrouwenpolder
(circa 1875) ook van de hand van het orgelmakersgeslacht Van Dam. Het laatste mechanische orgel van
Van Dam staat in
de
Mozeskerk in Biezelinge
(1909). Daarentegen is
bij het orgel in de
Dorpskerk te Krabbendijke (1914) bij de windladen
gebruik gemaakt van pneumatische kegelladen, in plaats van de hiervoor
beschreven gangbare
mechanische sleepladen.
Een orgel dat een totaal andere bouwstijl inluidde staat in de
Dorpskerk te Oostkapelle.
De Duitse bouwer Sauer vervaardigde in 1903 een klein orgel met pneumatische
tractuur voor deze kerk. Dat pneumatische tractuur niet altijd slecht was,
wordt wel bewezen door het feit dat het Sauer-orgel nog prima functioneert en nog geheel in originele
staat verkeerd!
Een bouwer die nog wel langer mechanische orgels bouwde - alhoewel kwalitatief erg
wisselend- was J. Vermeulen uit
Woerden. In de Dorpskerk te Scherpenisse staat een orgel uit 1907,
waarbij de windlade van het bovenwerk afkomstig is uit een onbekende kerk in Middelburg.
Vermeulen leverde in deze tijd geregeld zogenaamde 'assemblage-orgels',
aangezien dit beter te financieren was voor de minder bemiddelde dorpskerken.
20ste eeuw: de vervalperiode in de orgelbouw
Aangezien de orgelbouw aan het begin van de 20ste eeuw niet meer
werd gezien als ambacht maar als fabriekswerk, ontstonden er zogenaamde
fabrieks-serie-orgels. Een duidelijk voorbeeld is daarvan de firma A.S.J. Dekker
te Goes. Dekker bouwde zeer veel orgels in Zeeland maar ook daarbuiten, tot over
de gehele wereld. Zijn eerste orgel uit 1906 staat in de
Dorpskerk
te Sint Laurens
en verder vinden we zijn referentieorgel nog steeds aanwezig in de
(voormalige) Westerkerk
in Goes
(1929), wat een zeer
expressionistisch front bezit.
Een orgel met een opmerkelijk front treffen we aan in de Gereformeerde Kerk
Vrijgemaakt te Axel, wat is ontworpen door architect Tjeerd Kuipers en heeft
gelijkenis met zijn in 1916 ontworpen front voor het Walcker-orgel in de Nieuwe
Zuiderkerk in Rotterdam (thans te Doesburg), Hierbij inspireerde hij zich
op het voormalige Batz-orgel (1845) in de Grote- of Sint Laurenskerk in
Rotterdam, het Steenkuyl-orgel (1898) in de Remonstrantse Kerk in Rotterdam en
diverse orgelfronttypen die rond 1900 in Duitsland werden toegepast. Dit komt
ook in Axel tot uiting in het aanbrengen van twee torens en het
aanbrengen van kleine velden tussen een middentoren, alhoewel in Axel in
tegenstelling tot in Rotterdam de boveneinden van de frontpijpen zichtbaar
bleven en het geïmiteerde rugwerkfront werd vereenvoudigd tot een vlakke
pijpenwand.
Door de
materiaaltekorten in het Interbellum en de economische crisis in de jaren ’30
van de vorige eeuw, waren de materialen die werden gebruikt voor deze orgels
vaak van inferieure kwaliteit. De pneumatische tractuur werd veelal vervangen
door elektro-pneumatische tractuur om de traagheid tussen het aanslaan van de
toets en het aanspreken van de pijpen te verhelpen.
Veel orgels uit deze periode zijn
in de loop der tijd vervangen. Een van de weinige instrumenten stond nog tot
2009 in de
Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke, waar Spiering uit
Dordecht in 1937 een tweeklaviers orgel bouwde. Het is gesloopt en vervangen
door een nieuw orgel van Kaat & Tijhuis.
Na de Tweede Wereldoorlog: de Neobarok
In 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit. In deze oorlog zijn een flink
aantal kerken in Zeeland verwoest, waarbij we denken aan de
Nieuwe
Kerk
en de
Koorkerk te Middelburg,
de Dorpskerk te Schore
(1940),
Ouwerkerk,
Zoutelande,
de
Sint Baafskerk te Aardenburg
(1944) en vele andere kerken.. Andere instrumenten raakten
in deze tijd beschadigd. Maar al vlug werd de wederopbouw ter hand genomen.
Historische orgels uit deze wederopbouwperiode zijn het Weidtman-orgel uit de 17e
eeuw dat in 1951 in de
Catharinakerk te Zoutelande
is geplaatst. Voor de
Sint Baafskerk te Aardenburg werd door Flentrop Orgelbouw in 1952 een nieuw orgel
gebouwd, waarbij gebruik werd gemaakt van een 17e eeuwse orgelkas van Courtain. Een geheel nieuw
orgel van Willem van Leeuwen werd in 1952 in de nieuwgebouwde
Moriakerk
in Westkapelle
geplaatst. Daarnaast werd
door de Lutherse Gemeente te Amsterdam de orgelkas van hun Duyschot-orgel uit
1693 geschonken aan de
Nieuwe
Kerk in Middelburg.
Van Leeuwen bouwde een nieuw orgel in deze kas, waarbij het pedaal wegens
ruimtegebrek op een fraaie manier in een nis in de muur werd geplaatst. Bij dit
orgel werd wel weer mechanische tractuur gebruikt en evenals in
Westkapelle
zogenaamde VEKA-windladen.
Dit systeem bleek geen hoge kwaliteiten te bezitten en werd in 2004 bij een
grote restauratie van het Duyschot/Van Leeuwen-orgel door Flentrop Orgelbouw
vervangen. Andere bouwers pastten het elektro-pneumatische systeem in deze
periode nog wel toe, waaronder Verschueren uit Heythuizen. Het orgel van de
Sint Maria Magdalenakerk te Goes
werd in 1954 gebouwd voor de Sint Antoniuskerk te Roosendaal en is in 1970
door de Goesse orgelmaker Giessen in de huidige kerk geplaatst.
In 1953 werd Zuid-West Nederland getroffen door een Watersnoodramp. Niet alleen
vielen hierbij veel slachtoffers, ook was de materiële schade groot. Zo werden
veel kerkgebouwen met inventaris aangetast door het zoute zeewater. Omdat het
Nationaal Rampenfonds geld beschikbaar stelde, werden onder advies van de
Orgelcommissie van de Nederlands Hervormde Kerk
in veel kerken nieuwe
orgels gebouwd. In het bijzonder is in Zeeland daardoor de orgelcultuur met name
op Schouwen-Duiveland sterk veranderd. Daarnaast was de orgelcultuur in Nederland in deze tijd sterk
aan het veranderen. Orgels moesten weer worden gebouwd volgens historische
principes, waarbij de klank helder moest zijn en dientengevolge relatief op de
orgels veel vulstemmen werden gedisponeerd. Deze veranderende smaak en de
beschikbaarheid van financiële middelen zorgde er echter regelmatig voor dat er onnodig
orgels uit de 19e eeuw verdwenen. Zo moest het relatief goede Van
Dam-orgel (1916) in de
Grote- of Sint Jacboskerk
in Vlissingen
in 1968 plaats maken voor een nieuw drieklaviers Neo-barok orgel van de firma
Flentrop uit Zaandam.
Anders was het in de
Dorpskerk te Aagtekerke,
waar het Dekker-orgel uit 1929 in zodanig slechte staat verkeerde, dat in 1957
werd besloten door de Gebr. Van Vulpen een nieuw orgel te laten plaatsen. Door
de grote vraag naar nieuwe orgels in deze tijd waren er bouwers die orgels in
serie bouwden. Dit Van Vulpen-orgel te Aagtekerke is er een voorbeeld van,
evenals het Van Vulpen-orgel in de
Middelburgse Koorkerk
en het Flentrop-orgel in de
Dorpskerk te Waterlandkerkje.
Aangezien men niet zeker wist of het 15e eeuwse Gerritsz-orgel (in
1956 in de Koorkerk geplaatst) weer van pijpwerk zou worden voorzien, werd pas
in 1969 door Van Vulpen een nieuw orgel voor de in 1940 verwoeste Koorkerk
gebouwd. Adviseur was de drijvende kracht achter de bouw van Neo-barokke orgels:
Lambert Erné. Herkenbaar is dit Van Vulpen-orgel aan het zogenaamde
'kistjesfront': de horizontale gedakte torens en velden. Dit Van Vulpen-orgel is
geïnspireerd op Scandinavische voorbeelden.
Het Leeflang-orgel (1975) in de
Zuiderkerk te Middelburg.
Doordat vanuit Scandinavische landen veel hulp kwam na de Watersnoodramp, werd
soms als dankbetuiging aan bouwers uit deze landen de opdracht verleend tot de
bouw van een nieuw orgel. We denken hierbij aan het Deense Marcussen-orgel
(1964) in de Gasthuiskerk te Zierikzee, het Marcussen-orgel in de R.K.
Willibrorduskerk te Zierikzee en het het orgel van Marcussen uit 1970 in de
Grote- of Maria Magdalenakerk te Goes
dat al eerder werd
besproken.
Ook de firma Leeflang uit Apeldoorn bouwde in deze periode veel nieuwe
instrumenten. Een elektro-pneumatisch orgel uit 1959 van 22 stemmen, verdeeld over 2 klavieren en
pedaal staat in de
Petruskerk te Serooskerke. Vanaf de
jaren ’60 bouwde ook Leeflang uitsluitend mechanisch en een van zijn serie-orgels
dateert uit 1968 staat sinds 2002 in de
Schaapskooi
te West-Souburg. Een zelfde
serie orgel uit 1968 stond in de
Getuigniskerk te Middelburg (thans Morgenster)
en is in 1996 naar de Kruispuntkerk te Apeldoorn verplaatst. Na de grote
restauratie van het De Rijckere-orgel (1783) in de
Oostkerk te Middelburg in 1970-1973, sloeg Leeflang een
andere weg in. Ten opzichte van andere Neo-barokke orgels kregen de
Leeflang-orgels een meer grondtonig karakter. Wel bleven de fronten van de orgels in de
eerste tijd nog erg abstract. Een
fraai voorbeeld hiervan is het orgel uit 1975 in de
Middelburgse Zuiderkerk.
Dit soort orgels bleef Leeflang bouwen tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw,
toen na andere bouwers uiteindelijk ook Leeflang meer historiserend ging bouwen.
Jaren '80: Historiserende Orgelbouw
In deze jaren was namelijk doorgedrongen dat, wilde men werkelijk orgels bouwen
die beantwoorden aan het historische klankbeeld, men van het Neo-barokke ideaal moest afstappen en een algehele
oriëntatie op de orgels uit de 17e en 18e eeuw wenselijk
was. Een groot voorvechter hiervan was Klaas Bolt, organist van het Müller-orgel
in de
Grote- of Sint Bavokerk te Haarlem. De restauratie
van ‘zijn’Müller-orgel in 1961 door de firma Marcussen, was niet naar ieders
tevredenheid en uiteindelijk is het orgel in 1987 en 1996 gedeeltelijk
geherintoneerd door Flentrop Orgelbouw uit Zaandam.
Een aantal voorbeelden van orgels uit
het begin van deze historiserende periode zien we in Zuid-Beveland. De
Sionkerk te Goes werd in 1979 voorzien van een
drieklaviers Flentrop-orgel, gebouwd volgens de principes van de Hollandse
School uit het begin van de 18e eeuw. Een vele malen kleiner, maar
fraai instrument staat opgesteld in de
Christelijk Gereformeerde kerk te Biezelinge,
gebouwd door S.F.
Blank in 1979. Een ander fraai voorbeeld van historiserende
orgelbouw treffen we aan in de
Gereformeerde Gemeente te Yerseke, alwaar
J. van den Heuvel in 1984 een drieklaviers orgel met 42 stemmen bouwde. Ook bij
Gebr. Van Vulpen zien we de omslag van Neobarok naar historiserend: het orgel
in de
Dorpskerk te
Arnemuiden is in 1990
gebouwd volgens de huidige opvattingen, evenals bij de firma Fama & Raadgever-orgel;
waarneembaar bij de orgels
in de
Ter Hoogekerk in Middelburg (1992)
en bijvoorbeeld in de
Ontmoetingskerk te Kapelle (1993).
Het Fama & Raadgever-orgel (1993) in de Ontmoetingskerk te Kapelle
Thans is Zeeland nog steeds geen vestigingsplaats van grote orgelmakers. De enige Zeeuwse orgelmaker van naam op dit moment is A. Nijsse & Zoon te Oud-Sabbinge. Nadat vader A. Nijsse in de jaren ’60 van de vorige eeuw bouwde volgens de in die tijd heersende opvattingen (zie het orgel in de Gereformeerde Gemeente Aagtekerke, daterend uit 1964 met gebruikmaking van Verweys-pijpwerk uit 1943), is ook binnen dit bedrijf de omslag naar historiserende orgelbouw gekomen, wat tot uitdrukking komt in het Nijsse-orgel (1992) in de Maranathakerk te Goes. Ondanks de bescheiden afmetingen biedt het instrument optimale gebruiksmogelijkheden. Eigenlijk is het orgel te vergelijken met een volwaardig hoofdwerk met aangehangen pedaal van een groot 18e-eeuws orgel. Het heeft een volledig prestantenplenum op achtvoetbasis, een volledig fluitenkoor op zestienvoetbasis en een Trompet 8'. De dertien stemmen zijn verdeeld over twee manualen. De pedaalstemmen zijn uitgevoerd als transmissie van het hoofdwerk. Registerdelingen in bas- en discantzijde werden gerealiseerd in de Mixtuur en de Trompet, evenals de manuaalkoppel. De registers van het tweede manuaal (met uitzondering van de Gamba 8') vormen samen een Cornet, de ‘zangleider’. Nijsse heeft momenteel vele orgels in Zeeland in onderhoud.
Toekomst
Anno 2012 zijn er op het gebied van orgelbouw diverse ontwikkelingen te zien.
Zo heeft B. Edskes Orgelbau uit Zwitserland recent een tweeklaviers orgel met
vrij pedaal opgeleverd in de kerk van de
Gereformeerde Gemeente te Aagtekerke. In de
Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke
bouwden de orgelmakers Kaat & Tijhuis uit Kampen een orgel, georienteerd op 19e eeuwse orgels van
L. Van
Dam & Zonen. Het nieuwe instrument maakt plaats voor een pneumatisch orgel uit 1937 van
Spiering en werd in februari 2012 in gebruik genomen.
Naast deze nieuwbouwactiviteiten is recent het 18e eeuwse orgel in de Gasthuiskerk in Middelburg
gerestaureerd door Gebr. Van Vulpen en op 24 en 25 juni 2010 in gebruik genomen. Waarschijnlijk
in 2012 zal men aanvangen met een restauratie van
het Weidtman-orgel uit de
Catharinakerk in Zoutelande. Welke orgelbouwer
dit werk gaat uitvoeren, is nog niet bekend.
Ook is het nog niet duidelijk of er na restauratie van de
Hervormde Kerk in
Groede genoeg geld resteerd om het Kruse-orgel te restaureren.
Detail
rugwerk van het Gerritsz-orgel (1479) in de Koorkerk te Middelburg
Verder zal helaas een waardevol orgel
uit Middelburg verdwijnen. In 2011 is bekend geworden dat de Gerritsz-orgelkas uit de
Middelburgse Koorkerk naar de Nicolaikerk in Utrecht zal worden verhuisd.
Mogelijk zal een andere waardevolle orgelkas in de Koorkerk
worden geplaatst.
Zeeland heeft nooit een eigen orgelcultuur gekend. Mogelijk komt dit door
de jarenlang geïsoleerde ligging van de provincie waardoor er nooit grote
orgelmakers zijn geweest.
Voordelen hiervan zijn echter
de grote verscheidenheid aan allerlei instrumenten die in de Zeeuwse kerken te
vinden zijn. Samen met het werk van enkele kleine Zeeuwse orgelbouwers zorgen
zij toch voor een interessant geheel op het gebied van kerkorgels.
Cevaal, J.W.
'Orgelbouw in Zeeland' in: 'Het historische orgel in Nederland
1858-1865', deel 8
Rotterdam: Nationaal Instituut voor de Orgelkunst, 1997
Dijkhuizen, O
Orgels in Nederland/Dutch Organs 1511-1896
Utrecht: Uitgeverij de Banier, 2005
Fidom, H.
Miskend, verguisd & afgedankt: Nederlandse orgels uit de vroege 20ste
eeuw
Zaltbommel: Aprillis, 2006
Fidom, H.
Orgels van de wederopbouw: het orgel van de Nicolaïkerk in Utrecht en
andere orgels van na 1945
Zupthen: Walburg Pers, 2006
Gierveld, A.J.
Het Nederlandse huisorgel in de 17e en 18e eeuw
Amsterdam: Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis: 1977
Harst, H. van der
Langs Nederlandse orgels: Zeeland, Brabant, Limburg
Baarn: Bosch & Keuning, 1979
Jongepier, J.
Toegang tot het orgel
Utrecht: De Banier, 1998
Kluiver, H.J.
Historische orgels in Zeeland, deel I, II en III
Middelburg: Koninklijk Genootschap der Wetenschappen, 1972-1976
Lepoeter, G.J.
'De eerste orgelplaatsingen in protestantse dorpskerken op Zuid-Beveland'
in: 'Bulletin Stichting Oude Zeeuwse Kerken', 2007 nr. 58
Looyenga, A.
'Van tempel tot syrinx, architectuur en orgelfront in Nederland in de
negentiende en vroege twintigste eeuw' in 'Orgelkunst rond 1900'
Alphen aan den Rijn: Canaletto , 1995
Sevestre, P
'Zeeland na 1953 pioniersgebied voor nieuwe orgelstijl' in:
'Bulletin Stichting Oude Zeeuwse Kerken', 1996 nr. 37
Middelburg, Stichting Oude Zeeuwse Kerken, 1996